Snelheid en snelheidsmanagement

Als op een weg de gemiddelde snelheid stijgt, is er een grotere kans op ongevallen, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop. Dat geldt in zijn algemeenheid, maar in grotere mate als het gaat om een botsing tussen gemotoriseerde voertuigen en onbeschermde verkeersdeelnemers zoals voetgangers en (brom)fietsers. Verder hangen grotere snelheidsverschillen tussen voertuigen op eenzelfde tijd en plaats samen met een hoger ongevalsrisico. Automobilisten die op die weg harder rijden dan gemiddeld hebben een grotere kans op een ongeval; automobilisten die langzamer rijden dan gemiddeld hebben dat niet. Automobilisten rijden vaak harder dan de limiet, bijvoorbeeld omdat ze haast hebben, omdat ze het leuk vinden, omdat ze meerijden met de stroom, of ongemerkt. Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat bijna een derde van de dodelijke ongevallen te maken heeft met een te hoge of een niet aan de omstandigheden aangepaste snelheid.

Snelheidsmanagement of snelheidsbeheersing bestaat uit een aantal stappen, met als eerste het bepalen van een veilige limiet. Welke limiet veilig is, hangt af van de functie van de weg, de samenstelling van het verkeer en de inrichting van de weg. Deze limiet moet geloofwaardig (logisch) en altijd en overal duidelijk zijn. Hij kan ondersteund worden met fysieke snelheidsremmers zoals drempels, en met verkeershandhaving. 

Snelheidsmanagement, bedoeld om veilige rijsnelheden te realiseren, bestaat uit een combinatie van maatregelen die in een logische volgorde moeten worden ingezet:

Stap 1: Bepaal welke snelheidslimiet veilig is 
Welke snelheid veilig is, hangt vooral af of zwaar gemotoriseerd verkeer moet mengen met veel lichtere en onbeschermde verkeersdeelnemers (voetgangers en (brom)fietsers) en het soort conflicten dat kan optreden (dwarsconflicten, frontale conflicten). Ook de obstakelvrije ruimte en het stopzicht zijn van invloed op de veilige snelheid.

Stap 2: Zorg dat die limiet geloofwaardig is
Geloofwaardig wil zeggen dat de limiet aansluit bij de verwachtingen die het wegbeeld oproept, en daardoor als logisch wordt ervaren, zodat automobilisten meer geneigd zijn zich aan de limiet te houden. Met bepaalde wegkenmerken kan de veilige limiet ook geloofwaardig zijn.  

Stap 3: Geef goede informatie over de limiet ter plaatse
Informatie over de ter plaatse geldende limiet wordt meestal gegeven door bebording. Algemene limieten zijn echter niet met borden aangegeven: die behoort de weggebruiker te kennen. De geldende snelheidslimiet staat soms ook op hectometerpaaltjes. In toenemende mate is de limiet ook in het voertuig te zien.

Stap 4: Zet zo nodig snelheidsremmers in
Waar nodig (bijvoorbeeld bij scholen, voetgangers- en fietsoversteek­plaatsen, gelijkvloerse kruispunten) helpen fysieke snelheidsremmers automobilisten een lagere snelheid te kiezen: drempels, wegversmallingen, plateaus of rotondes. Daarbij moet de locatie van de snelheidsremmers logisch zijn en de maatvoering in overeenstemming met de beoogde snelheid.

Stap 5: Zet aanvullend verkeershandhaving in
Met bovengenoemde maatregelen mogen we ervan uitgaan dat veel van de snelheidsovertredingen worden voorkomen. Maar omdat automobilisten uiteindelijk zelf hun snelheid kunnen bepalen, zullen er altijd overtredingen plaatsvinden. Daarom zal handhaving, gericht op zowel algemene afschrikking als preventie, vooralsnog nodig blijven.

Stap 6: Ondersteun met educatie en voorlichting
Educatie en voorlichting dienen ter ondersteuning van bovenstaande maatregelen. Ze kunnen de inzet van snelheidsremmende maatregelen en handhaving toelichten en mensen wijzen op de risico’s van (te) snel rijden. Het doel is vooral bewustwording van het probleem en acceptatie van maatregelen.