Afbeelding
Foto:

Eendrachtig werken aan
koepelorganisatie die ertoe doet

Momenteel wordt geschiedenis in de branche geschreven. De brancheorganisaties VRB, LBKR, FAM, RST en VVRI werken namelijk samen en eendrachtig aan oprichting van de Koepel voor Rijopleidingen en Verkeersveiligheid (KRV). Die moet de spreekbuis worden van de branche richting alle zogeheten stakeholders. De BOVAG is nog niet helemaal aan boord, maar heeft wel het hele proces bijgewoond en heeft een positieve grondhouding.
Het proces loopt voortvarend en de voorzitters van de organisaties leggen in het verhaal hun kaarten op tafel. Zij leggen onder andere uit wat de koepel is en gaat betekenen in de branche.

Het is alweer bijna negen maanden geleden dat Emile Roemer het rapport ‘Van rijles naar rijonderwijs’ aan voormalig minister van Infrastructuur en Waterstaat Cora van Nieuwenhuizen overhandigde. Op het eerste gezicht is er daarna niet veel gebeurd. Weliswaar heeft Van Nieuwenhuizens opvolger Barbara Visser laten weten ook aan de slag te gaan met de uitgangspunten in het rapport, maar zij zit op haar handen want is demissionair, en mag dus geen nieuw beleid uitstippelen. Dat is aan een nieuw kabinet, waarvan eindelijk de contouren enigszins zichtbaar worden. Als de schijn niet bedriegt worden de adviezen in het rapport door een volgend kabinet opgepikt – er is een kamerbrede meerderheid voor en dat zal niet opeens veranderen – maar het is wel afwachten wat er allemaal van terecht komt en ook hoe snel alles gaat. Het is daarbij voor de branche te hopen dat Visser aan de knoppen op Infrastructuur en Waterstaat blijft zitten, want zij heeft compassie met de branche. Maar zeker is dat niet.

Maar het tweede gezicht is compleet anders. Achter de schermen is wel degelijk keihard gewerkt om de branche vooruit te helpen. Want dat is wat Roemer voorstaat: een kwalitatieve rijscholenbranche met aandacht voor verkeersveiligheid. En nu wordt dan het eerste concrete resultaat gepresenteerd: de zogeheten Kamer van Brancheverenigingen die onder de Koepel voor Rijopleidingen en Verkeersveiligheid gaat vallen (zie het kader over de organisatiestructuur).

In feite is dit een groot wonder. Tot niet zo heel lang geleden waren de brancheorganisaties immers niet bepaald alle handen op één buik. Sterker, het gegeven dat veel rijschoolhouders zich niet konden vinden in een van de bestaande verenigingen BOVAG, FAM en VRB leidde ertoe dat redelijk recent de LBKR, de RST (Rijschool Samenwerking Team) en de VVRI (Vereniging van Rijschoolhouders en Instructeurs) zijn opgericht. Het zijn partijen ontstaan uit een zekere onvrede, maar inmiddels zitten (in alfabetische volgorde op basis van de naam van de organisatie) de voorzitters Roger Keijbeck (FAM), Jos Post (LBKR), Jos van Zuylen (VRB), Rob Westra (RST) en Aziz Zaki (VVRI) gewoon aan tafel met elkaar en ze praten met elkaar of het nooit anders is geweest. Het doel is de Koepel en de Kamer uiterlijk 1 april te hebben opgericht, en dat is geen grap. Zij doen dat vooralsnog samen met de zogenoemde kartrekkers Ruud Rutten en Anthony Boeijink, die dit doen vanuit de Alliantie Samen Sterk, maar zowel Ruud als Anthony heeft aangegeven er daarna mee te stoppen. De kamer moet dan zo sterk op z’n benen staan dat de toekomst is gegarandeerd. Deze zeven personen beantwoorden hieronder een groot aantal vragen.

Meteen maar de hamvraag: waarom is het goed dat er wordt gewerkt aan de Kamer van Brancheverenigingen binnen de koepel?

Boeijink trapt af: “Het is belangrijk dat iedere stakeholder in de branche een stem heeft. Daarom werken we aan de koepel met verschillende zogenoemde kamers. In die kamers zitten bijvoorbeeld de uitgevers van leermiddelen, softwareaanbieders, de opleiders en ook brancheverenigingen. Bij de laatste kamer, waarvoor we hier zitten, is het uitgangspunt dat iedere rijschoolhouder en iedere instructeur zich vertegenwoordigd weet. Ook de zzp'ers.”

Jos van Zuylen: “Het is voor mij duidelijk, we zullen moeten samenwerken om dingen voor elkaar te rijgen. Het maakt ons veel sterker wanneer we met één mond praten naar andere partijen binnen de branche. Ik weet zeker dat we dan beter gehoord worden en ik weet zeker dat iedereen die hieraan werkt dit zo ervaart.”

Betekent dit antwoord dat, even gemiddeld genomen, jullie het gevoel hebben dat jullie nu niet worden gehoord omdat de branche zo versplinterd is?

Keijbeck: “Door alle verschillende organisaties heb je de situatie van ‘verdeel en heers’. Daar moeten we vanaf en door met één mond te praten, komen we daar van af.”

Westra: “Ik loop al 22 jaar mee in dit vak en al 22 jaar hoor en lees je dat er weer iets niet bereikt is en dat het de brancheorganisaties niet is gelukt op één lijn te komen. Ik ben ervan overtuigd dat je veel meer voor elkaar kunt krijgen wanneer je wel op één lijn zit. En er komen ook veel minder discussies door over allerlei onderwerpen.”

Zaki: “Al jarenlang worden we niet voldoende gehoord bij de verschillende instanties en alleen door samen te werken los je dat op en bereik je iets. Dit is een unieke kans om onze stem luider te laten klinken en die moeten we aanpakken.”

Rutten: “Wat ook zeker niet vergeten mag worden, is dat je nu ook allerlei specialisten aan boord hebt over uiteenlopende branche-aangelegenheden. Binnen bijvoorbeeld de FAM zitten ondernemers en andere specialisten die alles weten over de beroepsopleidingen en Code 95 en zo heeft elke branchevereniging die hier aan tafel zit specifieke kennis in huis. Als er een zaak speelt of een belangrijke vergadering is met bijvoorbeeld het ministerie over een bepaald onderwerp, dan moet je binnen de koepel kijken wie het beste aanspreekpunt is. Op die manier bereik je gelijkwaardigheid aan de onderhandelingstafels.”

Boeijink: “Het werkt ook veel efficiënter. Jij geeft zelf ook aan dat, als er iets speelt, dat je dan bij verschillende mensen om een mening gaat vragen. Dat kost tijd en een eenduidig antwoord krijg je nooit. Dat gaat in vervolg anders. Als jij of iemand anders iets vraagt, dan kijken we welke standpunten er zijn en uiteindelijk komt er één antwoord dat wij communiceren. Dat is misschien jammer voor jou, maar het komt de branche ten goede. En zo werkt het ook richting bijvoorbeeld ambtenaren. Zij hebben ook één aanspreekpunt en hoeven niet meer langs verschillende kanalen, want dat hebben wij intern gezamenlijk al gedaan.”

Laten we eens een concreet recent voorbeeld bij de kop pakken: hebben jullie het idee dat, als de koepel er nu al zou zijn geweest, dat alle gedoe rond wel of niet na 18.00 uur lessen zou zijn voorkomen?

Post: “Als we beter op het netvlies hadden gestaan van het ministerie dan hadden we dat waarschijnlijk, denk ik, inderdaad niet gehad. Neem nou eens als voorbeeld de kappers. Als er iets op hun pad komt, laten ze het onmiddellijk horen en dan worden ze ook gehoord. Naar die situatie moeten wij ook toe en daar dient de koepel voor.”

Eén standpunt en dat communiceren, mooi, maar hoe bereik je één standpunt in een Kamer met vijf, zes of later misschien nog wel meer brancheorganisaties die toch elk hun eigen identiteit hebben?

Keijbeck: “We gaan nu nog weleens rollebollend over de straat, klopt. Maar het is de bedoeling dat dat rollebollen gaat plaatsvinden in onze kamer. Daar gaat het ongetwijfeld weleens knetteren, maar dat hoort erbij en bovendien blijven de discussie en de standpunten altijd binnenskamers.”

Rutten: “Het uitgangspunt is altijd, en daar hebben alle partijen zich aan gecommitteerd, dat het belang van de branche leidend is en niet wat goed is voor hem of haar.”

Leidt dit er op de korte of lange termijn ook toe dat er brancheorganisaties worden opgeheven of blijven er altijd verschillen?

Zaki: “Die blijven er altijd, maar het gaat erom dat we samenwerken aan een gezamenlijk standpunt.”
Rutten: “Wat goed is voor mijn leerling is goed voor iedere leerling, maar je houdt altijd verschillen. Ik kom uit de FAM en kan daar het best over oordelen. De FAM-leden hebben elk jaar een driedaags symposium en kennen ook de jonge FAM’ers. Dat en andere zaken wordt door de leden gewaardeerd en daarin blijft de FAM uniek. Die ruimte moet er ook zijn. En zo heeft iedere organisatie zijn eigen verhaal en eigen usp’s.”
Post: “Kleurverschil blijft altijd bestaan.”
Van Zuylen: “Je moet ook niet één partij hebben; er moet wat te kiezen zijn. Het is net als met de regering: als je maar één partij zou hebben, dan zou dat niet goed zijn. Alle partijen in de Tweede Kamer hebben een mening en een achterban, je discussieert over onderwerpen en komt uiteindelijk tot een beslissing waarvan wordt gemeend dat die het beste voor het land is. Nou, zo gaat deze koepel ook werken.”

Binnen deze branche hebben we vooral te maken met het CBR, het ministerie van IenW en IBKI. Van deze organisaties heeft frontman van het CBR Alexander Pechtold zich erover uitgelaten dat hij heel blij zou zijn met een koepel. Hij maakt nu namelijk mee dat eerst de één, dan de ander en vervolgens nummer 3 langskomt, enzovoort, en allemaal met nagenoeg hetzelfde standpunt. Hij zal dus blij zijn met deze ontwikkelingen.

Rutten: “ Ik denk dat het CBR hier inderdaad blij mee is, maar dat moet je aan het CBR vragen. Ik weet in elk geval dat het ministerie nadrukkelijk heeft gevraagd of de branche zo ingericht kan worden dat er niet meer tig meningen ergens over binnenkomen. Daar wordt hiermee aan voldaan. Daar staat dan wel meteen tegenover dat dit een sterke mening is die breed wordt gedragen.”

Boeijink: “Bij een van de eerste bijeenkomsten van de Alliantie Samen Sterk schoof Alexander Pechtold aan en hij zei daar letterlijk dat het zijn taak een stuk lichter maakt wanneer er niet meer vijf of zes meningen zijn. We houden hem daaraan. Maar we merken ook vanuit de Kamer van Uitgevers in oprichting dat het CBR er wel aan moet wennen. Keijbeck: “Ik kan me daar alles bij voorstellen. Het CBR krijgt door deze samenwerking een partij aan tafel die weet waar het over gaat en die breed wordt gedragen door de branche. Pechtold juicht dit toe, maar misschien wordt het het CBR ook wel wit rond de neus.”

Rutten: “Ik heb een recent voorbeeld dat veel duidelijk maakt. Onlangs kregen de brancheorganisaties op vrijdagmiddag de vraag wat zij vinden van G2 en G3 in relatie tot corona en of we één reactie kunnen geven en dat dan het liefst voor zondagavond. In het verleden kwamen die reacties binnen op basis waarvan het ministerie een conclusie trok, waarvan het kon gebeuren dat niemand zich daarin herkende. Nu krijgt het ministerie bij deze vraag een eenduidig antwoord van de koepel en dat luidt dat er op zo’n korte termijn door de koepel in oprichting onmogelijk een inhoudelijk antwoord kan worden gegeven, want we moeten elkaar raadplegen.”

Wordt het in dit kader ook tijd voor een boegbeeld, iemand die bijvoorbeeld aanschuift bij de Jineks van deze wereld om de branche te vertegenwoordigen?

Rutten: “Daar hebben we het even over gehad en er zijn ook namen gevallen, maar we hebben dat vooralsnog even op de lange baan geschoven. Eerst de koepel maar eens oprichten en een bestuur vormen. Dat heeft als bijkomstig voordeel dat als je daarvoor iemand benadert je ook kunt vertellen wat de koepel is en wat de bedoeling is.”

Wat de branche ook regelmatig voor de voeten wordt geworpen, is dat de brancheorganisaties helaas spreken namens een minderheid van de branche. Als we de koppen gaan tellen komen we op 940 aanhangers van de RST, ongeveer 500 leden bij de VRB, rond vierhonderd leden bij LBKR, om en nabij 350 bij de VVRI en afgerond 40 leden van de FAM. Tel daar de ongeveer 400 leden van BOVAG gemakshalve bij op, en je komt op globaal 2600 rijschoolondernemers en –instructeurs die zich vertegenwoordigd weten door een of andere organisatie die in de kamer gaat plaatsnemen. Dat is inderdaad geen meerderheid. Is dat geen zwaktebod?

Boeijnk: “In die optelsom wordt een denkfout gemaakt en dat is dat je elke aanhanger of elk lid telt als één. Maar zo werkt dat natuurlijk niet. De FAM heeft veertig leden, maar heeft veel meer instructeurs die zich vertegenwoordigd voelen.”

Keijbeck: “Als je kijkt naar de B-examens, dan hebben de FAM-leden samen een behoorlijk marktaandeel. En wat betreft de beroepsexamens zo'n 30%. Ik denk dat je het met deze organisaties bij elkaar hebt over een marktaandeel B-examens van rond de 60%. Zo moet je het benaderen en anders niet en dan liggen de kaarten opeens anders.”

In die gedachte willen we wel meegaan, maar ook dan hou je nog steeds tussen 30 en 40 procent van de instructeurs die geen aanhanger of lid zijn van een van de organisaties in de koepel. Moet het nu we toch bezig zijn niet meteen een doel zijn om dat aandeel op te krikken? En zo ja, hoe gaat dat gebeuren?

Rutten: “Ik vind dat de Koepel ernaar moet streven om binnen drie jaar rond 85 procent van de B-examens te vertegenwoordigen. Dat moet gebeuren door standpunten in te nemen en op een goede manier voor de branche op te komen, zodat veel instructeurs en ondernemers die zich nu niet voelen vertegenwoordigd denken: dit is goed voor de branche en voor mij, daar wil ik deel van uitmaken. De voorzitters van de organisaties moeten en gaan er alles aan doen om de toegevoegde waarde van de koepel over het voetlicht te brengen. Ik besef dat dat een stevige opdracht is, maar als dat niet lukt, zou ik zwaar teleurgesteld zijn. Sterker nog: dan vind ik de missie niet geslaagd. Maar dat gaat echt gebeuren?”

Het valt mij op dat jullie nu al met mij praten op een manier alsof de koepel al bestaat. Een en al harmonie en dat is uniek. Is dit kenmerkend voor het proces tot nu toe?

Westra: “We hebben allemaal onze eigen kleur, maar al die kleuren mengen heel goed.”
Rutten: “We hebben de afgelopen periode heus weleens met de neuzen tegen elkaar gestaan. Er is zelfs een moment geweest dat ik mijn hart vasthield. Maar het is echt schitterend om te zien dat iedereen die hieraan meewerkt over zijn eigen schaduw heen kan stappen en het belang voor de gehele branche voor ogen heeft en dat wil dienen.”

Boeijink: “Weet je wat ook belangrijk is in mijn ogen? Dat is dat de voorzitters het zelf doen. Ruud en ik hebben de aanzet gegeven, maar daarna hebben de voorzitters het opgepakt en verder uitgewerkt. Het is breed gedragen.”

Van Zuylen: “Zoals gezegd zijn er verschillen, maar er zijn veel meer overeenkomsten en dat is de basis.”

Er zijn nu vijf organisaties aan boord en de zesde is het aan het overwegen. Nu zijn er inmiddels nog andere organisaties, bepaalde groepen op Facebook bijvoorbeeld. Kunnen die ook nog aanschuiven?

Boeijink: “Wij willen niemand uitsluiten. Er staat nu voor de poort een verband dat ook heeft aangegeven met ons in gesprek te willen gaan. Dat is een partij die op internet niets anders doet dan overal tegenaan schoppen en daarbij ook op de man spelen. Over mezelf heb ik de gekste dingen gelezen. Nu ziet die partij dat dit wat kan worden en willen ze aan tafel. Wij hebben tegen hen gezegd: prima, je kunt je ook aansluiten, maar je zult wel over een drempel heen moeten stappen en dat is de aversie die jullie tegen ons hebben. Wij hebben niets tegen die partij, maar we hebben er wel iets tegen als er zonder enig respect mensen die het beste voorhebben met de branche door de modder worden gehaald. Let wel: je mag een andere mening hebben, geen probleem. En die mag je ook laten horen, maar niet op een manier waardoor mensen worden beschadigd. Dat past toch niet? Je wilt toch samenwerken, of ben ik nu in de war?”

Rutten: “We hebben een aantal branchegenoten die heel hard van alles en nog roepen op Facebook uitgenodigd, maar een enkeling daargelaten heeft niemand gehoor aan die uitnodiging gegeven.”

We hebben het nu over mogelijke partijen erbij, maar het ook zo zijn dat een van de partijen die al in de kamer zit opeens uit de bocht vliegt. Hoe ga je daarmee om?

Keijbeck: “Die vraag is te vroeg. Laten we nou eerst maar eens dit proces afronden.”
Westra: “Als je ons bezig ziet dan denk ik dat dit een hypothetische vraag is. Ik geloof oprecht, en ik denk dat iedereen dat zo voelt, dat we in staat zullen blijven om constructief met elkaar te overleggen.”

Tot slot bied ik jullie allen een slotwoord.

Boeijink: “Het is al een paar keer genoemd, maar ik kan het enthousiasme en de eenheid van deze groep niet genoeg benadrukken. Dat geeft iedereen heel veel energie.”

Keijbeck: “Ik wil één woord noemen en dat is vertrouwen. Het vertrouwen waarmee we in dit proces vinden is echt uniek. Als je dat hebt en houdt, dan is de basis oerdegelijk.”
Westra: “Ik ben tot begin dit jaar lang een buitenstaander geweest, maar ik ben best wel trots om te zien hoe we dit met z’n allen doen en wat we nu hebben bereikt. Dit gaan we gewoon voor elkaar krijgen, klaar.”

Post: “In het verleden zijn veel dingen niet gelukt, maar dit is het momentum. Er wordt een huis gebouwd met kamers en dit wordt een toekomstbestendig huis. Niemand kan hier omheen. Als je iets wilt bereiken en je bent hier niet bij, dan mis je een enorme kans.”

Van Zuylen: “Als we dit niet doen, dan raakt de branche alleen maar meer versnipperd en daar schiet niemand en zeker de branche niet iets mee op. We zijn klaar met al die eilandjes en werken nu aan één mooi nieuw land.”

Zaki: “Ik geloof in het hele proces van samen overleggen en samenwerken om de branche verder te helpen en ik ben er trots op hier deel van uit te kunnen maken.”

Rutten: “Deze route is in 2016 begonnen met een startdocument en nu werken we aan deze koepel die uiterlijk eind maart volgend jaar z’n beslag moet krijgen. Ik denk dat dit de laatste kans is om er iets van te maken en ik ben er trots op om te zien dat iedereen dat beseft en dat we zover zijn gekomen.”

Afbeelding
Aziz Zaki (VVRI): "Dit is een unieke kans om onze stem luider te laten klinken en die moeten we aanpakken"
Rob Westra (RST): "We hebben allemaal onze eigen kleur, maar al die kleuren mengen heel goed."
Ruud Rutten (Samen Sterk): "Het uitgangspunt is altijd dat het belang van de branche leidend is en niet wat goed is voor hem of haar."
Jos van Zuylen (VRB): "Het maakt ons veel sterker wanneer we met één mond praten naar andere partijen binnen de branche."
Anthony Boeijink (Samen Sterk): "De stakeholders hebben één aanspreekpunt en hoeven niet meer langs verschillende kanalen."
Jos van Zuylen (VRB): "Het maakt ons veel sterker wanneer we met één mond praten naar andere partijen binnen de branche."
Jos Post (LBKR): "In het verleden zijn veel dingen niet gelukt, maar dit is het momentum."
Roger Keijbeck (FAM): "Ik denk dat je het met deze organisaties bij elkaar hebt over een marktaandeel B-examens van rond de 60%,"