Afbeelding
Foto: Hans Peijs

Wensen rijschoolprofs komen grotendeels overeen met de weg die Roemer is ingeslagen

Hoe zit Emile Roemer in de wedstrijd en hoe verhoudt zich dit tot de mening van de rijschoolhouders en instructeurs? Eigenlijk wisten we daar niet veel van, maar sinds rijschoolhouder Anton Vos er onderzoek naar deed, weten we meer. Het blijkt dat de meningen en wensen van rijschoolhouders behoorlijk goed overeenstemmen met waarmee Roemer bezig is.

Anton Vos is rijschoolhouder in Tegelen met een eerste slagingspercentage van meer dan 70 procent B-examens en hoger dan 80 procent met A-examens, waar zijn passie ligt. Ook is hij samen met de gehandicapte motorrijder Karel Hanse degene die al jaren vecht om het zogenoemde Feetless Biking System mogelijk te maken zodat gehandicapten weer kunnen motorrijden en hij is initiatiefnemer van ‘De rijinstructeur/rijinstructrice’ op Facebook. Wat je noemt iemand met passie voor het vak. Die passie heeft ertoe geleid dat hij onlangs een zeer uitgebreide enquête uitzette onder rijschoolhouders en rijinstructeurs. En dat is een groot succes geworden, want maar liefst 1113 branchegenoten vulden het formulier, waarvoor je echt wel even moest gaan zitten, in. Hoe dan ook levert het onderzoek een prachtige röntgenfoto op van de branche. Hieronder staan alle uitkomsten.

Representatief

Het onderzoek met liefst 44 vragen is daarmee representatief voor de sector. 574 zijn zelfstandig zzp’er, 73 werken zelfstandig als franchisenemer, 138 rijschoolhouders met personeel deden mee en 134 instructeurs zijn in loondienst. Het is rijp en groen door elkaar, maar wat veel belangrijker is: dit is een goede afspiegeling van de rijscholenbranche waar naar schatting 80 procent van de ondernemers zzp’er is of hooguit een of twee man heeft lopen.

Hoeveel uur

Vos vroeg als eerste hoeveel uur er gemiddeld wordt gewerkt en welke honorering daar tegenover staat. Eerst het aantal werkuren per week. Iets meer dan 42 procent draait meer dan 44 uur in de week (inclusief administratieve uren) en 34,9 procent maakt tussen 36 en 44 uur. Meer dan 70 procent van de respondenten draait dus een volle werkweek. Opvallend is ook dat rond 16 procent tussen 24 en 36 uur per week lesgeeft.

Duidelijk is dat het grote geld niet wordt verdiend in deze sector

Netto inkomsten

En wat levert dat dan op, qua netto inkomsten? Duidelijk is dat het grote geld niet wordt verdiend in deze sector. Iets minder dan rond 60 procent verdient tussen 1500 en 2500 euro netto (32,2 procent verdient tussen 1500 en 2000 euro en 27,4 procent houdt elke maand tussen 2000 en 2500 euro over aan het lesgeven). Ongeveer 19 procent verdient meer dan 2500 euro. Leg je deze getallen naast de vorige, dan is de constatering dat je behoorlijk veel meters moet maken voor een net salaris, maar ook niet meer dan dat.
Van de deelnemers aan de enquête verdienen ongeveer twee op de drie hun inkomen puur met lesgeven in een personenauto, terwijl 12 procent motorrijles geeft en 8,19 procent bromfiets- en scooterrijles verzorgt. Het kleine percentage dat overblijft, gaat naar de lessen voor de beroepsgerichte rijbewijzen.

Ministerie van Onderwijs

Momenteel valt de rijscholensector onder het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Is dat eigenlijk wel logisch? Een grote meerderheid van 78,78 procent vindt van niet en ziet de branche liever ondergebracht bij het ministerie van Onderwijs.

Vooropleiding

En dan de vooropleiding, hoe zit het daarmee. Er is niet gevraagd welke vooropleiding ze zelf hebben genoten, maar wel is hun gevraagd wat ze vinden dat nodig is om in te kunnen stappen in het vak. 59,12 procent vindt mbo-4 toereikend en 23,9 procent meent dat vmbo volstaat, terwijl 15,4 procent havo als voorwaarde ziet en 1,43 procent vwo als instapeis.
In onderwijsland wordt al jaren onderscheid gemaakt tussen laag-, middel- en hooggeschoolden. Onder hoogopgeleiden vallen alle Nederlanders die een hbo- of universitaire opleiding hebben afgerond, middelbaar opgeleid wil zeggen een opleiding op mbo-4 niveau en laaggeschoold is hooguit vmbo. Met andere woorden: de meeste rijschoolhouders vinden dat middelgeschoold prima volstaat.

Welke vakken

Een interessante vraag is welke vakken er in de opleiding tot WRM-instructeur zouden moeten volgens de beroepsbeoefenaars in deze sector. Een rijk palet is het resultaat, met daarin natuurlijk kennis van het RVV, de WVW, WRM en dat soort beroepsgerichte issues (10,45 procent vindt dit, bij deze vraag waren meerdere antwoorden mogelijk), EHBO (6,36 procent), praktische les dan wel het geven van rijles (10,01 procent), voertuigkennis en kennis van ADAS (6,88 procent), voertuigbeheersing waaronder een slipcursus (7,9 procent), ondernemersvaardigheden (5,18 procent), didactische en sociale vaardigheden ( 9,42 procent), verkeerstaken (8,46 procent), de rijprocedure (9,16 procent), financiële basiskennis (5 procent), coachvaardigheden (9,18 procent) en het CBR en alles wat daarbij hoort (4,74 procent). Kortom, als het aan de deelnemers aan dit onderzoek ligt, kan de opleiding tot WRM-instructeur wel anders worden ingedeeld.

Specialisten

Nu we toch het hoofdstuk Opleiding bij de kop hebben: 49,12 procent vindt dat een WRM-docent alle vakken mag geven, maar een bijna even grote groep (47,2 procent) vindt dat elk vak moet worden verzorgd door een specialist op het desbetreffende gebied.

Beoordelingsniveau

Het beoordelingsniveau van de IBKI-examinatoren tot nieuwe instructeurs wordt overigens door grofweg twee op de drie (68,01 procent) als voldoende beoordeeld, terwijl 22,04 procent dat te laag vindt en 9,95 geeft het oordeel te hoog. Ongeveer dezelfde percentages rollen uit de bus op de vraag wat men vindt van het beoordelingsniveau van de IBKI-examinator tot de praktijkbegeleiding.

Praktijkbegeleiding

Natuurlijk was er een vraag over de praktijkbegeleiding (PB). Als er één onderwerp is dat de branche bezighoudt, en zeker heeft beziggehouden in aanloop naar de nieuwe WRM (zie hieronder daarover meer), dan is het dit onderwerp wel. Maar wat vinden de beroepsoefenaars in deze branche er nu eigenlijk van? Voor een goed beeld lepelen we alle antwoorden op: 27,44 procent vindt dat er direct mee moet worden gestopt, 10,9 procent meent dat als het slagingspercentage beneden het kringgemiddelde is je elk jaar een PB zou moeten doen, 9,34 procent is de mening toegedaan dat als je slagingspercentage hoger is dan 75 procent de PB niet zou hoeven, 14,73 procent leert meer van de feedback van kandidaten dan van de de WRM-docent en IBKI examinator, 22,97 procent wisselt regelmatig ervaringen uit met collega’s en steekt daar meer van op en 14,41 procent stelt dat de PB mag blijven op het moment dat de sanctie eraf is.

Wijzigingen WRM

We zitten inmiddels een jaar met corona opgescheept, maar we zitten ook bijna een jaar met de wijzigingen in de WRM, want die gingen op 1 april vorig jaar in. Daar vinden de profs in de branche ook wat van: 42,89 procent vindt het een goede stap voorwaarts, terwijl 34,36 procent het geen verbetering maar ook gen verslechtering vindt en 22,74 procent beoordeelt het als een verslechtering. Vervolgens komt er een hele waslijst met aanbevelingen, maar daar zal de Commissie Roemer weinig mee kunnen, aangezien er geen aanbeveling is die meerdere personen geven: het is schieten met hagel.

Theoretische bijscholing

De theoretische bijscholing is het volgende onderwerp. Daarvan hoor je regelmatig dat die weinig voorstelt en niet meer is dan een dagje uitzitten, handtekening laten zetten dat je ‘m gevolgd hebt en klaar is Kees. Als je de beroepsbeoefenaren in deze branche die hebben meegedaan aan dit onderzoek moet geloven – en waarom zouden we dat niet doen – dan zit het echter anders in elkaar. Bijna 40 procent vond de theoretische bijscholing leerzaam en heeft er ook daadwerkelijk iets mee gedaan in de dagelijkse praktijk, terwijl 31 procent het gezellig vond maar weinig heeft geleerd en 13,47 procent vindt dat het niets toevoegt.
Opvallend is ook dat iets meer dan 13 procent de inhoud op zich prima vindt, maar niet te spreken is over de docent. Die worden matig tot zwak gevonden door deze groep. Het onderwerp van de theoretische bijscholing bepaalt ook voor het belangrijkste deel of een instructeur ervoor kiest of niet (vierhonderd beroepsoefenaars geven dit als belangrijkste argument op). Op de tweede plaats staat de locatie van het opleidingsinstituut (115), op de derde plek de prijs (99), vervolgens wie de bijscholing verzorgt en als laatste vinden 41 profs in de branche het het belangrijkst of de bijscholing online is te volgen.

Een betere instructeur

De vraag of de combinatie theoretische bijscholing en praktijkbegeleiding van de instructeur een betere instructeur heeft gemaakt, beantwoordde 22,6 procent met ja en bijna 40 procent (39,65 procent) met een helder nee. Dan zitten we nog niet aan de 100 procent. 31,47 procent vindt dat alleen de theoretische bijscholing heeft bijgedragen aan de vakkennis en 6,27 procent meent dat dit alleen geldt voor de PB.
Met alle gegevens van de bovenstaande twee vragen is de conclusie gerechtvaardigd dat de beroepsgroep meer ziet in een goede theoretische bijscholing dan in het nut van de PB.

Kwaliteit CBR-examinatoren

Ook leuk is de vraag hoe de kwaliteit van de CBR-examinator tijdens het examen wordt beoordeeld. De meeste rijinstructeurs rijden tijdens het examen mee en hebben daar namelijk wel een mening over. 38,09 procent vindt deze voldoende maar voor verbetering vatbaar, 22,3 procent vindt deze voldoende en slechts 10,53 procent vindt deze onvoldoende. En de 29,09 procent die overblijft? Die vindt dat deze niet meer te beoordelen is omdat je sinds corona niet meer mag meerijden tijdens het examen.

Het CBR

Daarmee zijn we beland bij een aantal vragen over het CBR. Als eerste: het CBR publiceert de slagingspercentages per rijschool. Toen dit werd ingesteld, was er heel veel over te doen en eigenlijk is dat nog steeds het geval. Immers, hoe je het ook wendt of keert: het slagingspercentage is het enige harde criterium waarop je een rijschool kunt beoordelen. 25,83 procent vindt dat dit een relatief beeld geeft van een opleider, 17,22 procent zou willen doorschakelen naar een slagingspercentage per instructeur en 36,53 procent hangt de stelling aan dat er onmiddellijk mee moet worden gestopt. De overige procenten worden in heel kleine hapjes verdeeld over allerlei meningen.

Slagingspercentage

Onlangs zei Alexander Pechtold, algemeen directeur van het CBR, dat het CBR er alles aan doet om de achterstanden die zijn ingelopen door de lockdown in te lopen, maar daar verwacht hij dan ook wat voor terug in de vorm van een hoger gemiddeld slagingspercentage. Voor wat hoort wat. In dit licht is het meer dan zomaar een vraag of het een goed idee is ook het slagingspercentage van de CBR-examinatoren te publiceren op dezelfde manier als de rijscholen? Het antwoord is niet verrassend: 70 procent zegt ja en 30 procent vindt dit niet nodig. We zouden willen zeggen: Alexander, doe ermee wat je wilt.

Lesprijs en aantal lessen

Het CBR publiceert wel meer, zoals de gemiddelde lesprijs en het aantal lessen dat een leerling nodig heeft op dit moment. Bijna 49 procent meent dat het helemaal niet de taak is van het CBR om dit te publiceren omdat het CBR geen marktpartij is en een kwart stelt meteen: kappen met die hap. Dan heb je ook nog 7,67 procent die het aantal gemiddelde lessen prima maar de lesprijs veel te laag vindt en bijna 15 procent vindt zowel het gemiddeld aantal lessen als de gemiddelde lesprijs te laag. Slechts 3 procent vindt deze actie van het CBR perfect.
Als het CBR zich ook maar enigszins iets aantrekt van de uitslag van deze enquête, dan is dit het eerste waarmee de organisatie aan de gang moet, in die zin dat de gegevens nog liever vandaag dan morgen van de website worden afgehaald.

Wie is de klant?

De kandidaat is klant bij zowel het CBR als de rijschool. Dat vindt 46,21 procent van de profs in de branche. 19,52 procent vindt dat de kandidaat klant is van de rijschool en de rijschool op haar beurt klant is van het CBR en 4,92 procent staar daar precies andersom in. Dan hebben we nog 29,435 procent over en dat percentage vinden we terug bij het antwoord ‘Met het CBR is het moeilijk afspraken maken. Ze bepalen zelf wat hen het beste uitkomt en de instructeur heeft niets te vertellen en wordt niet gehoord'.

Monopolypositie

Je hoort weleens in de sector dat het een goed idee zou zijn om naast het CBR nog een exameninstituut te hebben. Mar hoe staan de beroepsoefenaars daar eigenlijk in? Welnu, helder: 70 procent vindt dit een goed idee.

Dienstverlening CBR

Hoe wordt de dienstverlening van het CBR aan de rijschool ervaren?, is ook zo’n vraag waar het CBR wel wat mee kan. Welnu, 27,28 procent vindt dat het CBR niet denkt in oplossingen, 9,04 procent vindt dat het CBR dat juist wel doet, 24,71 procent vindt de bereikbaarheid slecht en de wachttijd de onacceptabel, 14,73 procent vindt daarentegen zowel de bereikbaarheid als de wachttijd acceptabel terwijl 13,46 procent van mening is dat vragen inhoudelijk goed en 10,60 procent dat deze inhoudelijk juist niet goed worden afgehandeld.

Invloed op het examen

Over het examen zelf zijn de meningen verdeeld. De respondenten kregen de mogelijkheid om in volgorde van belangrijkheid aan te geven wie of wat de meeste invloed heeft op het resultaat van het praktijkexamen. De aangeleerde vaardigheid van de leerling krijgt de meeste stemmen op positie 1 (280), gevolgd door de gemoedstoestand van de leerling op de dag van het examen (231) en op de derde plaats de kwaliteit van kennis en vaardigheden van de rijinstructeur (93). Op positie 2 staat de aangeleerde rijvaardigheid van de kandidaat ook als hoogste. Met andere woorden: het is volgens de deelnemers aan dit onderzoek toch echt de leerling die aan de hand van de vaardigheden en kennis die is opgedaan tijdens de rijlessen bepaalt of hij of zij kans van slagen heeft of niet.

Meerijden

Van meerijden tijdens het examen vindt 50 procent van de rijinstructeurs dat de leerling dit prettig vindt. Er zijn nog meer ja’s, want 13,72 procent vindt dit belangrijk omdat sommige examinatoren ongeloofwaardig overkomen en 22,57 procent rijdt graag mee omdat ze willen weten of de uitslag gegrond is. Bijna 14 procent heeft er geen behoefte aan om mee te rijden, om welke reden dan ook.

Zelf kiezen

De instructeurs en rijschoolhouders hechten ook sterk aan hun eigen keuzes. 39,53 procent vindt het namelijk zeer belangrijk dat ze zelf kunnen kiezen welke opleidingsmethode ze hanteren (1,18 procent vindt dit niet belangrijk) en liefst 56,78 procent vindt dat het niveau van de leerling de methode bepaalt.

Turbo-opleiding

Nog een hete: de mening over de turbo-opleiding. Bijna 90 procent (88,4) is van mening dat deze vorm van opleiden ervoor zorgt dat de kandidaat geen benul heeft van de verkeersregels terwijl ze wel slagen voor het examen, zonder enige kennis. Iets meer dan 9 procent staat er iets anders in. Zij vinden dat de kandidaat door deze vorm van opleiden wel enige kennis hebben van de regels en dat de rest van de kennis wel wordt bijgespijkerd tijdens de rijlessen.

Aantal rijlessen

Een verplicht minimumaantal rijlessen. Als de beroepsoefenaars in de branche het voor het zeggen zouden hebben, dan zou 37,66 procent dit vandaag nog invoeren. Bijna een kwart vindt een verplicht aantal theorie-uren een goed idee, 16,46 procent heeft graag dat er een landelijke leskaart wordt ingevoerd als bewijs dat de rijopleiding volledig is gevolgd en 11,72 procent ziet graag dat het verplicht wordt om te rijden op snelwegen waar 130 km/uur mag worden gereden.
Ook een minimumlesprijs kan op veel waardering rekenen: 72,52 procent ziet dit zitten. En 20,72 procent vindt het belangrijk dat alle prijzen moeten berekend zijn op basis van een vaste tijdsduur van een rijles, omdat dat duidelijk is voor de leerling.

Niet één koepel

Ook bijzonder: voor 44,81 procent is het niet nodig dat alle brancheorganisaties samengaan in één koepel, maar vindt het wel belangrijk dat op basis van gelijkwaardigheid met het CBR wordt overlegd. 17,89 procent vindt dat de brancheorganisaties zich wel moeten bundelen, 14,49 procent vindt dit ook, maar meent dat dan ook het CBR daarin moet opgaan (waarbij de stem van het CBR net zo zwaar moet wegen als van de andere organisaties) en 12,33 procent vindt het allemaal niet nodig omdat dit toch geen effect heeft.

Geen lid

Iets meer dan 60 procent (60,99) van de inzenders is geen lid van een brancheorganisatie. Dit is best een opvallend cijfer, aangezien van de ruim achtduizend rijscholen in Nederland er iets meer dan duizend lid zijn van een brancheorganisatie: nog geen 12 procent. Blijkbaar vonden rijschoolhouders en instructeurs die lid zijn van een brancheorganisatie het belangrijk om deel te nemen aan deze enquête, hetgeen er nog meer gewicht aan hangt dan op basis van alleen de cijfers alleen al het geval is. De reden waarom men geen lid is, loopt uiteen, maar het nut er niet van inzien scoort met 25,7 procent het hoogst, met op de tweede plaats dat er geen brancheorganisatie is waar men zich thuisvoelt (22,89 procent) en 16,43 procent vindt dat de brancheorganisaties niet doen wat de instructeurs willen.

Klachtenregeling

Ongeveer 65 procent staat positief tegenover een landelijke klachtenregeling (maar heeft wel een ander idee over de invulling), terwijl bijna 11 procent dit geen goed idee vindt. Een kwart heeft hier geen mening over.

Keurmerk

40 procent vindt een keurmerk totaal nutteloos en 7,9 procent meent dat dat geen zin heeft. Slechts 15,94 procent heeft een positieve grondhouding ten aanzien van een keurmerk.

CAO

Is een cao in de rijscholenbranche een goed idee? Zeer mee eens, vindt 32,78 procent, redelijk mee eens 35,36 procent, 5,16 procent is het er redelijk mee oneens en 8,04 procent is het er zeer mee oneens. De rest heeft geen mening.

Wat zou je aanpakken?

Als je het voor het zeggen zou hebben, in welke volgorde zou je de belangrijke issues die marktbreed zijn als eerste aanpakken? Dit was de laatste vraag. De overheid staat bij de meesten op plek 1 (196), gevolgd door het CBR (187), de opleidingsinstituten (74), dan pas de rijscholen zelf (68) en het IBKI (67).

De branche

Tot slot de vraag ‘Wat is jouw mening over de rijscholenbranche op dit moment?’ 37,99 procent vindt het slecht en vindt het tijd dat er wat moet veranderen, 24,92 procent vindt het prima omdat de meeste rijscholen hun best doen en te goeder trouw zijn en 19,07 procent vindt het oké en meent ‘Laten zo, niets meer aan doen'.

Afbeelding
Afbeelding