Taal van de (autosnel)weg

De kruisingen op een autosnelweg zijn ongelijkvloers en de rijbanen gescheiden. Kruisend verkeer gaat dus onder- of bovenlangs en tegenliggers – op spookrijders na - zijn er niet. Naast wegmarkering en borden langs de weg is de autosnelweg ook voorzien van bebakening, zoals witte, rode of groene reflectoren op witte of bruine paaltjes, bochtschilden, wildspiegels, versmallingsschilden, uitrit- en chevronborden, enzovoorts. Op ongeveer elke honderd meter staan er bovendien hectometerpaaltjes, voorzien van het autosnelwegnummer en, indien van toepassing, de 100 km-beperking. Langs verbindingswegen en knooppunten is de hectometeraanduiding aangevuld met een letter. Hectometerpaaltjes zijn handige hulpmiddelen voor de hulpverleningsdiensten om te weten waar een ongeval heeft plaatsgevonden of waar iemand met pech staat. Bij slechte weersomstandigheden met bijvoorbeeld mist kan het echter gebeuren dat bebakening niet of minder zichtbaar is. Dan wordt de wegmarkering op het wegdek zelf een belangrijk hulpmiddel om de rijbaankant te kunnen zien. De puntstukken, het convergentie- en het divergentievlak en de bijbehorende blokmarkering geeft informatie over waar de rijbanen samenkomen en waar ze zich weer splitsen.
Mistlichten aan de voorzijde zitten lager en stralen in de breedte, waardoor wegmarkering beter zichtbaar is dan met alleen dimlicht vanuit het lamphuis. Vandaar ook de naam: breedstralers.