Afbeelding
Foto: Hans Peijs

Complete branche wil dat schoon schip wordt gemaakt

Bij de politici in Den Haag liggen momenteel twee voorstellen om de branche te verbeteren: één Aanbevelingendocument van de brancheorganisaties BOVAG, VRB en FAM dat mede wordt gesteund door het CBR en IBKI, en één Vervolgdocument van de Landelijke Beroepsgroep Kwaliteitsbevordering Rijschoolbranche (LBKR). Als je voorstellen met elkaar vergelijkt, blijkt al snel dat er veel meer overeenkomsten dan verschillen zijn en dat eenvoudig bruggen zijn te slaan. Een puntsgewijze analyse.

De belangrijkste overeenkomst

De belangrijkste overeenkomst is dat iedereen het erover eens lijkt te zijn dat niet jan en alleman maar de branche mag instromen. De brancheorganisaties hanteren als uitgangspunt dat de kandidaat die begint aan de WRM-opleiding een competentieniveau moet hebben op NLQF niveau 4 of 4+ (dit is minimaal mbo 4) en dat iemand nederlands kan spreken en schrijven op niveau B1/2 F. Mensen die taalniveau B1 hebben, begrijpen teksten die voor het grootste deel uit veelgebruikte woorden bestaan en ze begrijpen ook moeilijker taal, als ze daar veel mee te maken hebben. Heeft iemand taalniveau B2? Dan begrijpt hij een tekst waarin de schrijver een standpunt inneemt over een actueel onderwerp. De LBKR hanteert als instapniveau minimaal MAVO of VMBO. En iedereen is van mening dat er een rijtest voorafgaand aan de opleiding moet plaatsvinden.

Het grootste verschil

Het grootste verschil is de benadering van de Praktijkbegeleiding, waarbij het gaat om de sanctie in het geval een instructeur niet wil slagen. De brancheorganisaties zijn daar helder over: de herkansingsmogelijkheid voor de WRM-praktijkbegeleiding moet gemaximaliseerd worden tot 2 keer (maximaal 3 x een praktijkbegeleiding). Als de rijinstructeur twee keer zakt, dan moet er verplichte bijscholing plaatsvinden op de zwakke punten. Wanneer blijkt dat de rijinstructeur na drie pogingen de toets nog niet heeft gehaald, dan wordt de instructeur niet bekwaam genoeg gevonden om verder het beroep als rijinstructeur uit te voeren. De lesbevoegdheid moet dan binnen 8 weken (vallende binnen de maximale geldigheidsduur van de WRM-pas) worden ingetrokken.

De LBKR staat er anders in. Allereerst vindt de LBKR dat het onwenselijk is dat instructeurs die jarenlang hun kunnen hebben getoond hun broodwinning kunnen kwijtraken, maar daarnaast heeft de praktijkbegeleiding niet gewerkt. "Gelukkig zijn het excessen, maar er zijn helaas nog steeds frauderende rijschoolhouders en handtastelijke rijinstructeurs. Ook zijn er nog steeds rijscholen die structureel een zeer laag slagingspercentage hebben en waar klanten klachten over hebben." Rijinstructeurs die er echt een potje van maken en die onverbeterlijk zijn, mogen ook wat de LBKR worden gewipt, maar veel meer heil ziet de stichting in een kwaliteitsregister. De LBKR heeft goed rondgekeken in andere branches die met een soortgelijk kwaliteitsregister werken en de grote gemene deler is dat ze allemaal staan voor de kwaliteit in de branche. Dat smaakt naar meer.

Theoretische bijscholing

De LBKR is beduidend minder uitgesproken over de theoretische bijscholing en komt niet veel verder dan dat een instructeur minimaal één keer in de vijf jaar theoretisch worden getoetst op deze voor ons vak relevante kennis.
De trojka van brancheorganisaties meent dat de kwaliteit van theoretische bijscholingen omhoog moet. "Te overwegen valt invoering van een modulair systeem waarbij bijscholingsitems geclassificeerd worden naar zwaarte. En het behalen van nieuwe categorieën ook meetellen. Onderdeel van deze verkenning is tevens een bijpassend en controleerbaar sanctiebeleid voor zowel opleidingsinstituut-docent en cursist" Bove4ndien luidt het advies om te onderzoeken of een certificeringsregeling bij opleidingsinstituten en hun docenten die rijinstructeurs opleiden en een adequaat sanctiebeleid bij overtredingen kan leiden tot beter gekwalificeerde rijinstructeurs."

Nog een belangrijk verschil

Anders dan de LBKR willen de drie brancheorganisaties dat er een module basisvaardigheden bedrijfsvoering en kostenopbouw komt als onderdeel van de basisopleiding. Deze is bedoeld om rijinstructeurs wegwijs te maken in het vak van ondernemen. De LBKR schrijft hier niets over.

Stage

Het aanal stage-uren mag van iedereen omhoog. De branchepartijen stellen voor om de kandidaat rijinstructeur, naast 38 uur actief ook 38 uur passief mee te laten rijden met een gediplomeerde instructeur. De LBKR schakelt nog een tandje bij en adviseert tijdens de opleiding minimaal 40 uur passieve stage en op het moment dat de opleiding en alle examens zijn afgerond nog eens minimaal 40 uur actieve stage. Stage dient te worden gevolgd bij een rijinstructeur die minimaal 5 jaar ervaring heeft in het vak.

Conclusie

De meningen verschillen allemaal niet zo heel erg: iedereen die actief is binnen een brancheorganisatie, LBKR, CBR, IBKI of wie dan ook wil af van rijinstructeurs en ondernemers die er aantoonbaar een potje van maken.
De meest opmerkelijke voorgestelde maatregel is een kwaliteitsregister zoals de LBKR dat voorstelt. Dat is inderdaad een goede gedachte tot een betere kwaliteit. De achilleshiel in dit voorstel is dat wordt voorgesteld dat de overheid dit gaat subsidiëren en in een tijd dat de overheid zich steeds verder terugtrekt, is dat geen haalbare kaart. Het alternatief is dat de branche het zelf betaalt, maar in een branche waarin verreweg de meeste spelers zzp'er zijn, is dat schier onhaalbaar. Kortom: de gedachte deugt, maar het zou wel eens een luchtkasteel kunnen zijn.
Maar los daarvan kan het niet anders dan dat de leden van de Tweede Kamer na het lezen van beide documenten zullen inzien dat de branche snakt naar handvatten om schoon schip te maken in de branche. En of dat nou linksom of rechtsom gebeurt, maakt op zich niet veel uit: als het maar gebeurt.